Dates & fees

Beginner 1 (A0 -> A1)

In this course you will learn how to:

• greet someone, and ask how someone is doing
• introduce yourself and tell about your family
• make an appointment, and give a reaction to an invitation
• ask someone over for dinner and go grocery shopping
• order a meal in a restaurant
• ask someone’s opinion about something
• go shopping and ask questions /answer questions in the shops
• describe your house and its surroundings

Grammar:

Conjugate verbs in present tense:

• Hij woont in Utrecht.
• Waar woon jij?
• Jullie wonen in een appartement.

Conjugate verbs in past tense (‘perfectum’):

• Ik heb vandaag hard gewerkt.
• Ik heb een jaar in China gewoond.

Place words in the correct order in a simple main sentence:

• Mijn naam is Elena.
• Woont je zus in Nederland?

Use personal and possessive pronouns:

• Ik heb een auto. Mijn auto is rood.
• Zij hebben vrienden in Italië. Hun vrienden wonen in Italië.

Use demonstrative pronouns:

• Dit shirt is groter dan dat shirt.
• Wil je deze broek of die broek?

Use adjectives:

• De koffie is lekker. We drinken lekkere koffie.
• Het boek is fantastisch. Ik lees een fantastisch boek.

Use modal verbs:

• Wat zullen we drinken? Ik wil graag een glas wijn.

Form comparative and superlative adjectives:

• Vind je rood mooier dan blauw? Ik vind groen het mooist.

Use the negative form:

• Ik koop geen boek.
• Ik zie het huis niet.

Beginner 2 (A1 -> A2)

In this course you will learn how to:

• make small talk at an informal meeting
• have a short chat about work, study, hobbies, and sports
• ask for directions or give directions
• tell about vacations and travels
• tell about your day, week, and weekend
• have a phone conversation
• describe a situation

Grammar:

Conjugate verbs in past tense (‘imperfectum’):

• Gisteren regende het niet.
• We fietsten naar het park.

Conjugate reflexive verbs:

• Hij voelt zich vandaag niet zo lekker.

Conjugate separable verbs:

• Ik werk morgen met mijn collega samen.

Place words in the correct order, combining two main clauses:

• Zij spreekt Engels en hij spreekt Nederlands.

Place words in the correct order, combining main and subordinate clauses:

• Ik ga op reis als ik tijd heb.

Choose the right conjunction:

• Ik ga naar huis, want ik ben moe.
• Ik ga naar huis, omdat ik moe ben.

Intermediate 1

In Intermediate 1 + 2 you will practice all language skills: reading, listening, speaking, and writing. The focus is on the active use of practical and useful Dutch that can be used in real-life situations. In these two courses you will expand your vocabulary skills and your grammatical knowledge.

Grammar:

Various grammar topics, such as:

Place words in the correct order in the main clause, in present and past tense:

• Ik ben in het weekend met een vriend naar het theater gegaan.

Place words in the correct order, combining main and subordinate clauses, and choosing the correct conjunctions:

• Voordat ze naar buiten ging, deed ze het licht uit.
• Ik ga naar het strand, als het weer goed is.

Construct sentences with the verb ‘zouden’

• Ik zou graag een keer een lange reis willen maken.
• Als ik genoeg geld had, zou ik dat huis kopen.

Use the word(s) ‘(om)te’ before an infinitive:

• Hij probeert zijn fiets te repareren.
• Hij wil zijn fiets repareren.

• Ik vind het te warm om een jas te dragen.

Conjugate separable verbs:

• Ze hangt het schilderij op.
• Wil je het schilderij ophangen?

Intermediate 2

In Intermediate 1 + 2 you will practice all language skills: reading, listening, speaking, and writing. The focus is on the active use of practical and useful Dutch that can be used in real-life situations. In these two courses you will expand your vocabulary skills and your grammatical knowledge.

Grammar:

Various grammar topics, such as:
Use the word ‘er’:

• Ben je in Parijs geweest? Ja, ik ben er geweest.
• Heb je veel boeken? Ja, ik heb er veel.
• Er staat een computer op de tafel.

Use relative pronouns:

• Het boek dat ik lees, is saai.
• De auto waarin ik rijd, is rood.

Construct passive sentences:

• We verkopen ons huis. Ons huis wordt verkocht.
• We hebben de bomen geplant. De bomen zijn geplant.
• De mensen praten hard. Er wordt hard gepraat.

Conversation & Grammar course (A2- -> B1)
These fun and effective conversation & grammar classes are for people who would like to refresh their grammar knowledge and boost their conversation skills.

Advanced 1

In Advanced 1 + 2 you will be working toward B2-level. Each lesson will focus on conversation and expanding your vocabulary, so you’re sure to become a more confident Dutch speaker. You will improve your reading and writing skills, while practicing and expanding your grammar knowledge.

Course materials: Nederlands op niveau, chapter 1-3

Advanced 2

In Advanced 1 + 2 you will be working toward B2-level. Each lesson will focus on conversation and expanding your vocabulary, so you’re sure to become a more confident Dutch speaker. You will improve your reading and writing skills, while practicing and expanding your grammar knowledge.

Course materials: Nederlands op niveau, chapter 4 – 6

Conversation & Grammar course (B1+)
These fun and effective conversation & grammar classes are for people who would like to refresh their grammar knowledge and boost their conversation skills.